De herinneringen van Berend Boudewijn

Berend Boudewijn strooit met anekdotes uit omroepwereld van weleer. Bijna zestig jaar werkte Berend Boudewijn als regisseur en presentator voor theater en televisie. Zijn herinneringen daaraan heeft hij nu opgeschreven. Over het ’Hilversum’ van weleer dist hij tal van aardige anekdotes op.

Meer dan de helft van de Ne­der­land­se huis­hou­dens had nog een zwart-wit-te­le­vi­sie toen Be­rend Bou­de­wijn in kijk­cij­fers ge­me­ten zijn groot­ste tv-tri­om­fen vier­de. Als pre­sen­ta­tor van de ’BB-Kwis’ werd hij van­af 1971, in zijn ei­gen woor­den, ‘we­reld­be­roemd in Ne­der­land’. Twee jaar la­ter kreeg hij er de pres­ti­gi­eu­ze Te­le­vi­zier­ring voor.

Zelfs voor die ja­ren was het ra­zend po­pu­lai­re KRO-pro­gram­ma ver­ba­zing­wek­kend een­vou­dig van op­zet. Geen ar­ties­ten, al­leen kan­di­da­ten: ze­ven echt­pa­ren die vra­gen moesten be­ant­woor­den. En na­tuur­lijk de ka­rak­te­ris­tie­ke stem van Pier­re van Osta­de, die de prij­zen aan­kon­dig­de.

Ook zo­veel ja­ren na dato wekt een vas­te vraag nog steeds de lach­lust: ’Hoe groot is een ka­bou­ter?’ Met de hand moesten vijf men­sen uit het pu­bliek een hoog­te aan­ge­ven, waar­na de pre­sen­ta­tor de­ge­ne aan­wees die het enig juis­te ant­woord had ge­ge­ven en daar­om een mooie prijs kreeg.

Flau­we­kul na­tuur­lijk, maar de vraag was dan ook ver­zon­nen door re­dac­tie­lid Gied Jas­pars, die ook zijn stem­pel druk­te op spraak­ma­ken­de VPRO-pro­gram­ma’s als ‘Hoepla’ en de ‘Fred Haché Show’. Cu­ri­eus is dat over het vol­ko­men wil­le­keu­rig aan­wij­zen van de win­naar van de ka­bou­ter-kracht­me­ting op de re­dac­tie van de ’BB-Kwis’ on­e­nig­heid ont­stond. Gied Jas­pars maak­te daar een ein­de aan met de op­mer­king: “Het is Be­rend zijn ka­bou­ter, laat Be­rend het maar zeg­gen.”

Qu­a­si-be­schei­den no­teert Be­rend Bou­de­wijn (Bilt­ho­ven 1936) dat het ‘goed­deels aan me (is) voor­bij­ge­gaan hoe suc­ces­vol het pro­gram­ma was’. Om daar met­een op te la­ten vol­gen: “Ik stond op tijd­schrif­ten­co­vers, werd in win­kels vrien­de­lijk be­je­gend, moest op straat ste­vig door­stap­pen met de blik naar be­ne­den om niet aan­ge­spro­ken te wor­den.”

Dat stra­mien duikt in het boek va­ker op: ener­zijds maakt de au­teur over zich­zelf re­la­ti­ve­ren­de op­mer­kin­gen, an­der­zijds meldt hij dat hij din­gen uit­ste­kend heeft ge­daan, als di­rec­teur van de Am­ster­dam­se Stads­schouw­burg bij­voor­beeld. Ts­jon­ge wat een ge­luks­vo­gel dat hij het met zich­zelf zo goed heeft ge­trof­fen.

Dat maakt het pa­rel­snoer aan anek­do­tes er ge­luk­kig niet min­der fraai op. Neem de ma­nier waar­op tv-pi­o­nier Gijs Stap­pers­hoef (1920-2010) de jon­ge Be­rend Bou­de­wijn, net in dienst van de Vara, uit­leg geeft over het ge­heim van te­le­vi­sie. Op een en­ve­lop no­teert Stap­pers­hoef twee din­gen. ’Eén: te­le­vi­sie is een bak­fiets, een trans­port­mid­del. Maar wat wil je er­mee ver­voe­ren? Twee: wie lult is in beeld. Maar niet al­tijd.’ Stof tot na­den­ken.

Een grap­pig de­tail, maar des­tijds – we schrij­ven 1960 – niet op­zien­ba­rend: “Ik werk­te dan wel bij de te­le­vi­sie, maar thuis kon ik niet kij­ken om­dat ik zo’n toe­stel niet be­zat.”

Vol­gens Bou­de­wijn – ove­ri­gens is dat zijn twee­de voor­naam, zijn ech­te ach­ter­naam is Van der Wou­de – was des­tijds bij de Vara spra­ke van ‘e­ni­ge zelf­in­ge­no­men­heid’. Zo maak­te men zich aan de Heu­vel­laan vro­lijk over de NCRV-col­le­ga’s aan de Schut­ters­weg, om­dat de re­gis­seurs er ‘pats!’ moesten zeg­gen in plaats van het al­daar streng ver­bo­den ‘cut!’ Zel­fin­ge­no­men­heid? Eer­der een goe­de neus voor het ab­sur­de.

Be­hal­ve voor de tv werk­te de au­teur ook wel voor de ra­dio. Zo was hij eind ja­ren tach­tig vas­te in­val­ler bij ac­tu­a­li­tei­ten­ru­briek ’Met het oog op mor­gen’. Een paar da­gen het nieuws vol­gen, de per on­der­werp door de re­dac­tie aan­ge­reik­te map­jes door­ne­men en klaar is kees, moet de le­zer be­grij­pen, want ‘de pre­sen­ta­tie was ei­gen­lijk re­de­lijk een­vou­dig’. Cu­ri­eu­ze op­mer­king van een niet-jour­na­list die mede dreef op de jour­na­lis­tie­ke ex­per­ti­se van de re­dac­tie.

Toch be­ter op zijn plek was Bou­de­wijn in 1993 en 1994 als re­gis­seur van de door Haye van der Heij­den ge­schre­ven dra­ma­se­rie ‘Dia­mant’ (RTL). Daar­voor trok de crew langs tal van lo­ca­ties in het Gooi. “Maar één keer tij­dens nacht­op­na­mes in de tuin van een vil­la von­den de be­wo­ners ken­ne­lijk dat het lang ge­noeg ge­duurd had, want on­ver­wacht floep­te de be­re­ge­nings­in­stal­la­tie aan.”

Bij­zon­der was dat hij in 1964 na­mens de Vara The Be­at­les mocht ver­ge­zel­len op hun tocht langs Tres­long in Hil­le­gom, de Am­ster­dam­se grach­ten en de vei­ling­hal in Blok­ker. Het jour­nail­le be­stook­te het vier­tal met obli­ga­te, ir­re­le­van­tie en dom­me vra­gen. Ver­stan­di­ger was jour­naal-man Pim Reijn­tjes (1919-2014). Vol­gens Bou­de­wijn zat Reijn­tjes ‘moe­de­loos naast John (Len­non, red.) met een vra­gen­lijst­je dat hij kuis be­dekt’. Als ie­der­een uit­ein­de­lijk op­staat, ver­zucht Reijn­tjes: “Ik weet ook niet wat ik die jon­gens moet vra­gen.” En dus had hij maar wij­se­lijk zijn mond ge­hou­den.

Bou­de­wijns eer­ste baan in Hil­ver­sum was bij de Vara. De te­le­vi­sie­baas daar, Piet te Nuyl, had hem aan­ge­no­men. Toen de jon­ge­ling zich op een och­tend bij de om­roep meld­de en een se­cre­ta­res­se vroeg waar­voor hij was ge­ko­men, ant­woord­de hij sne­dig: “Ik ben de laat­ste ver­gis­sing van me­neer Te Nuyl.” Deze was dat niet ver­ge­ten toen Bou­de­wijn in 1973 de Te­le­vi­zier­ring kreeg voor de ’BB-Kwis’ (KRO). De pre­sen­ta­tor la­ten ver­trek­ken bij de ar­bei­ders ra­dio-ama­teurs was ’de twee­de ver­gis­sing van Te Nuyl’ ge­weest, al­dus het Vara-kop­stuk.

Het nieuwe boek van Berend Boudewijn ‘Ik stond erbij en ik keek ernaar’ is nu verkrijgbaar bij Bol.com

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*