Wat is eigenlijk radio? Wat is de betekenis ervan geweest in de honderd jaar die zijn verstreken sinds de eerste uitzending van Idzerda? Mediahistoricus Huub Wijfjes over de geschiedenis van het massamedium dat een beroep doet op onze verbeelding.
Wijfjes, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen, is geboren in 1956 en heeft dus een flink deel van die honderd jaar radio zelf meegemaakt. Door toeval specialiseerde hij zich in mediageschiedenis. Hij studeerde sociaal-economische geschiedenis in Leiden met een afstudeerscriptie over volkshuisvesting. Een vriend van Wijfjes die studieadviseur was bij de opleiding geschiedenis, werd gebeld met de vraag of hij niet iemand wist voor een onderzoekje naar radiogeschiedenis. Wijfjes was toevallig op bezoek toen dat telefoontje kwam. Gevraagd of hij dat onderzoek niet kon doen, aarzelde hij niet. Zo legde hij de basis voor het proefschrift over radiocensuur in de periode tussen de twee wereldoorlogen, dat in 1988 werd verdedigd.
Daarna kwam hij (mede) aan de wieg te staan van de opleiding journalistiek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Sindsdien heeft hij een reeks boeken gepubliceerd over omroephistorie en journalistiek, waaronder Omroep in Nederland, VARA, biografie van een omroep en Journalistiek in Nederland 1850 – 2000. Binnenkort verschijnt onder zijn eindredactie De radio, als tweede deel in een serie over de geschiedenis van mediaplatforms (krant, radio, televisie en mogelijk ‘nieuwe media’ als vierde).
“In het radioboek staat de vraag centraal wat radio eigenlijk is”, vertelt Wijfjes. “Het is aan de ene kant een ketentechnologie: het is een vorm van draadloze telegrafie, met geluidsversterking, microfoontechniek, registratie en ga zo maar door. Maar radio is ook een cultuurverschijnsel, een massamedium met een maatschappelijke betekenis. Die combinatie van technologie en cultuur vind je bij Idzerda. Hij wordt in Nederland gezien als de grondlegger van de radio, omdat hij vanaf 6 november 1919 regelmatig muziekprogramma’s uitzond vanuit zijn eigen radiostudio in Den Haag. Maar internationaal gezien zijn er meer dan twintig ‘vaders’ van de radio aangewezen. Die heb ik voor dit boek allemaal nagespeurd: waarom worden ze zo genoemd? Bij de een is dat een technische vinding, bij de ander een commercieel succes, bij weer een ander een combinatie van die twee. Idzerda, die na vijf jaar failliet ging en stopte, was uniek omdat hij een gestructureerde radio-omroep begon met een georganiseerde achterban van luisteraars (de NVVR). In de loop der jaren is hij in de vergetelheid geraakt. Hij is in de jaren ’60 herontdekt en als radiopionier gepromoot, zodat in 1969 vijftig jaar radio werd gevierd.” Het eeuwfeest van de radio dit jaar is dus het eeuwfeest van een radio-omroeporganisatie, op commerciële basis dat wel.
Op de vraag “wat is radio?” antwoordt Wijfjes onder andere: “Muziek, nieuws en actualiteiten, en sport. Die elementen komen aan bod in het boek, met bijdragen van verscheidene auteurs. We gaan onder meer in de maatschappelijke en politieke aspecten van de radio. Het bestel met de publieke omroepen, dat in 1930 zijn vorm kreeg en nog altijd bestaat, de verzuiling en later de ontzuiling, en de komst van commerciële omroepen worden ook belicht. De rol van de overheid komt wel ter sprake, maar niet erg uitgebreid. Het boek is een cultuurgeschiedenis van de radio, en de omroepen waren tot 1941 niet uit algemene publieke middelen gefinancierd. Alles werd betaald door de leden. Pas tijdens de Bezetting werd dat anders, de publieke omroepfinanciering is een uitvinding van de Duitsers. In 2000 is de omroepbijdrage afgeschaft en sindsdien wordt de publieke omroep betaald uit de gewone belastingen. Nu zie je dan ook dat de politiek wil meepraten over specifieke programma’s. Dat is gevaarlijk voor de onafhankelijkheid van de publieke omroep. We moeten echt af van die discussies in de Tweede Kamer.”
Democratisering
“Idzerda had een bedrijf, hij maakte radioapparatuur, maar hij had geen groot commercieel inzicht. Idzerda was ingenieur, die apparaten van hoge kwaliteit wilde maken. Dure dingen dus. Naar schatting bereikte hij 3000 tot 4000 mensen. Voor zijn toestellen had hij een lamp nodig en daarvoor klopte hij in 1918 aan bij dé lampenfabriek in Nederland: Philips. Anton Philips vond de oplage (Idzerda vroeg er een paar honderd) te beperkt, maar zijn broer Gerard vond het wel interessant. En zo ontstond de beroemde Philips-Ideezet-lamp, het hart van de toestellen van Idzerda’s bedrijf NRI. Philips ging pas 8 jaar later ook zelf radio’s maken. Van de eerste complete Philips-radio, de 2501, zijn er honderdduizenden verkocht, het was het eerste toestel dat massaal werd aangeschaft. Het betekende de doorbraak van de radio als massamedium in Nederland. De programma’s van de Hilversumsche Draadlooze Omroep, HDO, werden aanvankelijk door hooguit enkele duizenden mensen beluisterd. In 1925 steeg dat naar meer dan honderdduizend en in 1930 was er een publiek van ongeveer een miljoen mensen. De man achter de HDO, Willem Vogt, was verkoopleider van de NSF-radiofabriek en had wel commercieel gevoel.”
De radio heeft meer doorbraken beleefd, zowel technologisch als cultureel. Wijfjes: “Een grote technologische doorbraak is de transistor. Die heeft het gedrag van het publiek veranderd, doordat radioluisteren mobiel werd. Een andere is de digitalisering, die het aanbod aan zenders enorm heeft vergroot en interactiviteit mogelijk heeft gemaakt. Culturele doorbraken waren eerst de verzuiling, tussen 1930 en 1965, daarna de ontzuiling en de komst van commerciële zenders, die in 1991 werd gelegaliseerd. Tijdens de verzuiling konden de omroepen programmeren wat zíj wilden, door de ontzuiling en de druk van de commerciële concurrentie programmeren omroepen niet meer zozeer vanuit hun eigen ideaal, maar geven ze het publiek wat het wil. Zenderprofilering en horizontaal programmeren zijn dominant geworden.”
Wijfjes twijfelt er niet aan dat het honderdjarige medium nog een toekomst heeft. “In de afgelopen vijf eeuwen zijn er veel media bijgekomen, en niet één verdwenen. Alle klassieke media, pers, radio, film en televisie, zijn er nog. Ze zijn wel geherdefinieerd, digitaal en interactief geworden. Radio zal voortbestaan, het is snel, altijd aanwezig en appelleert aan onze verbeelding. Nog altijd zijn er mensen die op televisie naar sport kijken, met het commentaar op de radio erbij. Ondanks muziekdiensten als Spotify blijven we naar de radio luisteren, vanwege de presentator die we willen horen of omdat we ons graag laten verrassen met bijvoorbeeld muziek die we niet kenden, niet geselecteerd door een computer maar door een mens die er ook nog iets leuks aan toe kan voegen. Idzerda zond in 1919 een soort Top 10 uit, zonder samenhang, net als de Top 2000 nu. Maar Idzerda stelde zijn lijstje zelf samen, de Top 2000 geeft de keuze van het publiek weer. Dat is de kracht van de radio, mensen willen twisten over smaak en hun eigen voorkeuren tonen.”
Bas Nieuwenhuijsen
Foto: Radio spreekt tot de verbeelding: geboeid luisteren naar het verslag van de voetbalwedstrijd Nederland-Zwitserland in 1947 (Foto: Ben van Meerendonk/Algemeen Hollands Fotopersbureau)
Boek: De Radio: een cultuurgeschiedenis (door Huub Wijfjes)
Aantal pagina’s: 360
Prijs: €37,50
De top 3, zojuist bekend gemaakt op NPO Radio 1: 1) Dik voor mekaar show. 2) Frits Spits met zijn Avondspits. 3) Top 2000. Het brede luisterpubliek is duidelijk aan het woord geweest. De winnaar zegt: “Helemaal representatief is het natuurlijk niet. Er is een oververtegenwoordiging van ouderen (degenen, die op sterven na dood zijn, net als wij. Maar toch minstens lui van boven een jaar of 40, 50.).”
Commentaar van Ferry de Groot.