Ton Verlind: ‘De NPO moet minder macht krijgen’

De publieke omroepen moeten zich scherper profileren, de omroepfusies zijn een historische vergissing en de NPO moet minder macht krijgen. Oud-KRO-man Ton Verlind neemt in zijn boek over de mediawereld, ‘Een schitterende slangenkuil’, geen blad voor de mond. Maar zijn kritiek is geen afrekening met Hilversum, eerder het tegendeel: een onderzoek, verantwoording en persoonlijke geschiedschrijving vanuit grote gedrevenheid en betrokkenheid. ‘De journalistiek moet naast de burgers staan.’

Als kind in Etten-Leur viel hij in slaap bij het geluid van de typemachine van zijn vader, die van beroep loodgieter was, maar vooral journalist wilde zijn en die de plaatselijke correspondent was van De Stem, dagblad voor zuidwest Nederland. Zoon Ton vertelt er liefdevol over: opgroeien in een dorp, waar iedereen elkaar kende en de krant een meneer was. Meneer Verlind, om precies te zijn, wiens zoon ook journalistiek bloed bleek te hebben. Zozeer dat toen zijn vader besloot te stoppen als correspondent van De Stem, zoonlief die functie van hem overnam. ‘Hij hield sollicitatiegesprekken en toen kwamen er allerlei lokale grootheden over de vloer, de voorzitter van de boerenjongeren en dat soort bestuurlijke mensen. Ik dacht: als zij het kunnen, kan ik het misschien ook wel. Toen heb ik gevraagd of ik correspondent kon worden en de krant vond dat wonderwel goed. Ik was 15, maar zag er een stuk ouder uit, dat was mijn geluk.”

En zo begon de jonge Verlind zijn journalistieke loopbaan, onder supervisie van pa en redacteuren van De Stem. ‘Van tijd tot tijd kwam de redacteur onder wiens verantwoordelijkheid ik werkte op bezoek om mijn fouten te bespreken. Dat is heel louterend, ook omdat hij nooit dacht: het is een jonge jongen, die moeten we niet te hard aanpakken.’ Ook louterend werkte dat niet elk stuk de krant haalde. Contact leggen met de redactie was bovendien niet per se eenvoudig. Verlind: ‘Wij hadden zelf geen telefoon. In het dorp was één telefooncel. Daar moest ik dan met trillende vingers het nummer van de krant in de stad draaien en vragen waarom mijn stukje niet in de krant stond. Dan hoorde je dat de krant gewoon al vol was, of dat het niet goed was of niet interessant genoeg. Een goede leerschool.’ Die hij thuis van zijn vader ook nog eens kreeg. ‘Het eerste stukje dat ik schreef, ging over het verplaatsen van een vuilnisbelt. Ik had gewoon opgeschreven wat ik van horen zeggen wist. Maar mijn vader zei: zo doen we dat niet, je hoort gegevens te controleren. Ik maakte wel eens een fout en dan stonden er mensen voor de deur om zich te beklagen. Ik lag dan al in bed, maar kon die gesprekken wel horen. Mijn vader liet me nooit vallen. Hij streek het altijd glad, maar zorgde er ook voor dat ik die fout niet meer maakte. Het belangrijkste dat ik ervan heb geleerd is niet opgeven, je realiseren dat als het linksom niet gaat het altijd nog rechtsom kan. Frustratiebestendigheid.’

Geëngageerd
Ideeën over journalistieke ethiek of de maatschappelijke rol journalisten ontwikkelde Verlind pas later. ‘In het begin vertoonde ik vooral kopieergedrag, al zeg ik wel dat wat je deed ook impact had. Pas later vroeg ik mijzelf af vanuit welke positie ik eigenlijk schreef, wat ik wilde bereiken. Is het neutraal of geëngageerd? Wat is het voordeel van het één, en wat is het voordeel van het ander? Wat betekent engagement, ben je dan niet bevooroordeeld en kan dat eigenlijk wel in de journalistiek?’

Verlind ontpopte zich tot geëngageerde journalistiek, met respect voor feiten. ‘Later bij de omroep heb ik me wel eens geërgerd aan collega’s die engagement en identiteit relativeerden, hoewel ze bij een identiteitsomroep werkten, met als argument dat een aardbeving geen politieke kleur heeft. Feiten zijn natuurlijk feiten, maar ze hebben pas betekenis als je ze een context geeft. En die context heeft te maken met identiteit, je vindt dít de ideale samenleving, of juist dát, en de feiten waarover we het hebben staan haaks daarop of juist niet. Ik ben dus voorstander van geëngageerde journalistiek, maar je mag feiten niet bijkleuren, de feiten zijn heilig.”

Historische vergissing
‘In mijn visie is maatschappelijk debat belangrijk om de samenleving verder brengen. Dat debat heb je alleen, als je met elkaar praat vanuit verschillende visies over hoe de toekomst zich zou kunnen ontwikkelen. Dat vraagt engagement. Dat vind ik verloren gegaan bij de publieke omroep, het is bijna allemaal hetzelfde geworden. Terwijl het doel van dit bestel oorspronkelijk was om vanuit verschillende visies de samenleving te beschouwen en journalistiek te bedrijven, waardoor debat ontstaat dat mensen scherpt in hun gedachten en helpt om voor het ene of het andere maatschappelijke model te kiezen. In de loop der jaren is een neutrale, algemene journalistiek ontstaan binnen de publieke omroep. Het lijkt op elkaar, terwijl vroeger de actualiteitenrubrieken de visitekaartjes van de omroepen waren. Je hebt Nieuwsuur, een uitstekend programma, en EenVandaag van AVROTROS, maar die werken allebei vanuit een neoliberale visie. Maar juist deze tijd heeft behoefte aan identiteit en pluriformiteit en dat is geleidelijk verdwenen. De fusies van de omroepverenigingen zijn een historische vergissing. Er is grote ontevredenheid in de samenleving, die mensen voelen zich niet meer gerepresenteerd door de politiek en de journalistiek. Zij vinden dat de journalistiek onderdeel is van de gevestigde orde. Daar zou ik mij zorgen over maken. Het is de tol die we betalen voor het verlies van identiteit en pluriformiteit, en dat hang samen met de achteloosheid waarmee met de omroepen is omgegaan en het gemak waarmee actualiteitenrubrieken zijn opgeheven.’

Concessies
Overigens hebben de omroepen zelf volgens Verlind ook boter op het hoofd. ‘Ze hebben niet goed aangevoeld dat de tijd aan het veranderen was en ze zijn er niet in geslaagd met hun journalistieke koers voldoende aansluiting te vinden bij de groepen in de samenleving die ontevreden zijn. De omroepen hebben de boot gemist.’

Verlind kijkt voor een verklaring naar de ongeveer 30 jaar waarin hij zelf voor de omroep werkte bij de TROS en de KRO. ‘In die periode heeft politiek Den Haag een hybride beleid gevoerd ten aanzien van de omroepen. Aan de ene kant benadrukte de politiek dat de omroepen belangrijk waren, die gingen over de inhoud en moesten zelfstandig blijven. Maar tegelijkertijd werden er maatregelen genomen waardoor er een centraal gezag ontstond in Hilversum, dat steeds belangrijker is geworden en de omroepen heeft gekneveld.’

‘De NOS was op zichzelf een goede structuur voor de gezamenlijkheid. Maar als je organisaties met verschillende culturen hebt en daar komt een koepel boven, die de belangen van die organisaties moet faciliteren, dan zie je altijd dat die koepel de macht overneemt. De NOS was op een gegeven moment niet meer het samenwerkingsorgaan, maar het orgaan dat in de plaats wilde treden van de individuele leden. Daar is het misgegaan. Deels is dat het gevolg van bewuste politiek vanuit Den Haag. De VVD is altijd voorstander geweest van een kleine publieke omroep. PvdA en CDA kwamen juist voor de omroepen op, maar bij kabinetsformaties was de publieke omroep wisselgeld. Maar de interne erosie in Hilversum is effectiever geweest dan aanvallen vanuit Den Haag, zoals Fortuin en Wilders die deden.’

Die erosie leidde in zijn ogen tot meer eenheidsworst. Verlind was daarom bijvoorbeeld tegen de vorming van het Radio 1 Journaal in 1995. ‘Ik ben niet tegen samenwerkingsverbanden, maar wel als ze ten koste gaan van pluriformiteit. Later ontstond diezelfde druk rond de actualiteitenprogramma’s op televisie. Ik steek ook de hand in eigen boezem: we hadden harder tegen de collectivisering moeten vechten. Ik heb er zelf ook aan meegedaan, ik heb goed gevonden dat Brandpunt opging in Netwerk. Niet omdat ik dat zo’n goede keus vond, maar omdat er voortdurend werd aangedrongen op concessies, op samenwerking, efficiency. We hebben altijd constructief meegewerkt, omdat we modernisering van het bestel niet wilden tegenhouden. De omroepen hebben grote stappen gezet: wij hebben de netcoördinatoren en de genreprogrammering geïntroduceerd. Maar het was nooit genoeg, met als gevolg dat de omroepen nu als uitgeholde eiken langs de kant van de weg staan.’

Fantoombestel
Verlind voelde als omroepbestuurder, van 1995 tot 2008 was hij mediadirecteur van de KRO, steeds minder manoeuvreerruimte. ‘Je zag van jaar tot jaar de mogelijkheden die je had om aansluiting te zoeken bij jouw publiek afnemen. Er mocht steeds meer niet, dat heeft de positie van de omroepen verzwakt. Misschien dat daardoor een zekere lethargie is ontstaan in de generatie bestuurders na mij. Die lijken de moed te hebben opgegeven. Ze hebben zich niet vernieuwd en dat is ten koste gegaan van hun merken. Er is nu een fantoombestel overgebleven, waarbij we doen alsof omroepen en hun leden belangrijk zijn en gaan over delen van het beleid, terwijl dat in feite niet zo is. Er is een soort BBC-model ontstaan. We hadden bestel dat gebaseerd was op burgerparticipatie, eigenlijk heel modern als je kijkt naar de behoefte van deze tijd waarin burgers zelf verantwoordelijkheden willen nemen. Met sterke private organisaties, die door de overheid werden gefaciliteerd om hun opdracht uit te voeren. En nu is het een nogal gouvernementeel systeem, met grote overheidsinvloed en de behoefte diezelfde overheid niet te veel voor de voeten te lopen. Waar het vroeger een pain in the ass van de overheid was, die er geld aan gaf maar last van had, zijn die scherpe kantjes verdwenen. Daarom zeg ik dat die fusies een historische vergissing zijn. Deze tijd vraagt juist om die burgerparticipatie.’

‘Ik vind het kwalijk dat naar buiten toe nog steeds de indruk wordt gewekt dat het publieke bestel, zoals dat ooit bedoeld was, nog steeds bestaat. Er zijn zo’n anderhalf miljoen omroepleden die hun contributie betalen in de veronderstelling dat ze invloed hebben op het omroepbeleid. Ik moet ze een illusie ontnemen. Ze kunnen dat geld beter in hun zak houden, want ze hebben er echt niets meer over te zeggen. Ik ben alleen bang dat de bestuurders van hun omroepen vergeten zijn om de leden uit te leggen dat dat zo is. Het omroepbestel, zoals dat nu functioneert, hoort bij de leugenachtigheid die zo kenmerkend is voor deze tijd. De publieke omroep zou niet aan die leugenachtigheid mee moeten doen, maar er een krachtig offensief tegen moeten beginnen, met op de eerste plaats meer transparantie rond zichzelf. Dat zeg ik uit betrokkenheid.’

Tegenmacht
‘Het politieke systeem verliest steeds meer invloed aan het bedrijfsleven en aan de Europese Unie. Politici en partijen groeien niet mee, maar proberen wel hun machtspositie vast te houden. Dat doen ze door burgers meer en meer te gaan zien als verdachten die gecontroleerd moeten worden. Dat zei Alex Brenninkmeijer zo’n zes jaar geleden al, toen ik hem sprak hierover. Toen moest de Toeslagenaffaire nog komen. De journalistiek moet de tegenmacht zijn, vind ik. Daar zijn we onvoldoende in geslaagd. De tegenmacht ontbreekt. Welke journalisten staan aan de kant van de burgers, welke journalisten maken het politici moeilijk? Journalisten moeten naast de burgers gaan staan, uitzoeken waarom die mensen ontevreden zijn. Journalistiek is er voor de burgers, niet voor de machthebbers. Analyseren wat er aan de hand is en zoeken naar oplossingen. De journalistiek is vaak te passief, we zijn waarnemers, zonder verantwoordelijkheid. Maar het is mijn keuze om die verantwoordelijkheid wel te nemen.’

Journalistiek theater
‘De problemen zijn zo groot geworden, dat ze die in Den Haag niet meer kunnen oplossen. Daarvoor hebben ze echt ons als burgers nodig. Maar de sterke journalistieke poot die de omroepen vroeger hadden, zijn ze grotendeels kwijt. Het is voor een belangrijk deel journalistiek theater geworden, zoals Op1. De kijkcijfers, het amuserende karakter, zijn belangrijker geworden dan de behoefte om vanuit verschillende visies en in onderlinge concurrentie deel te nemen en bij te dragen aan het maatschappelijke discours. Men had de omroepen niet moeten laten fuseren, maar ze moeten dwingen om hun verantwoordelijkheid in het maatschappelijke debat te nemen. En als de omroepen dat niet lukt, omdat ze geen achterban van betekenis meer hebben, dan moeten ze eruit, en niet op basis van in het verleden verworven rechten almaar in dat systeem blijven zitten. Ik ben het eens met Jan Slagter van Omroep MAX dat de achterdeur van het bestel open moet.’

Hoofden
In hoeverre heeft de overheid afgerekend met de publieke omroep als pain in the ass? In zijn boek gaat Verlind uitvoerig in op de ‘hoofden-affaire’ rond Brandpunt. De rubriek meldde in 1989 dat er mensenhoofden te koop werden aangeboden. De zaak veroorzaakte uiteindelijk meer ophef over de werkwijze van Brandpunt (met o.a. nagespeelde verklaringen), dan over de kwestie van de hoofden zelf. De Amsterdamse politiewoordvoerder Klaas Wilting trok de integriteit van de journalisten in twijfel, een stellingname die Verlind ongefundeerd vond, maar die tot zijn ontzetting door grote delen van de rest van de journalistiek werd overgenomen. Was dit een moment waarop ‘de overheid’, bij monde van Wilting, terugsloeg naar kritische journalisten? Verlind: ‘Nee, ik denk dat het vooral een persoonlijke acties van Wilting was, die te maken had met zijn morele opvattingen over wat wel en wat niet kan. Ik denk dat hij boos was op Brandpunt, omdat hij vond dat we ten onrechte onrust veroorzaakten. De overheid heeft wel de publieke omroep helpen uitkleden, maar een echte afrekening is er nooit geweest. Het was een geleidelijk proces. Ik ben destijds wel geschrokken van de invloed die Wilting bleek te hebben op de journalistiek, die zíjn verhaal voor waar aannam. De Nederlandse journalistiek is soms gezagsgetrouwer dan we denken. Neem nou bijvoorbeeld Pieter Omtzigt, die onthult dat het CDA de indruk wekt dat het een partij is die zich laat kopen. Het barst in Den Haag van de parlementaire journalisten, maar het is een overspannen Kamerlid dat dit aan de orde moet stellen. Al die journalisten hebben er kennelijk nooit vragen over gesteld of onderzoek naar gedaan.’

Eerlijk beeld
Bij de journalistieke verantwoordelijkheid hoort voor Verlind ook dat er zorgvuldig moet worden gewerkt, zodat er geen vertekend beeld van de werkelijkheid ontstaat. ‘Ik heb er met PowNed eens onenigheid over gehad. Toen ging Rutger Castricum filmen op een schoolplein en zag allochtonen jongeren die overdreven deden. Toen vroeg ik me af: zijn ze nou echt zo, of doen ze zo omdat die camera er staat? En moet je het wel laten zien? Of moet je wat terughoudender zijn en wat dieper graven? Je moet niet zozeer die jongeren aanspreken, maar de mensen om hen heen die dat gedrag niet hebben voorkomen. Waar zijn hun ouders? Castricum zei toen dat hij niet bij die ouders binnen kwam. Dat vond ik makkelijk, dan laat je steeds maar één kant zien. Hij vertaalde dat toen als: Verlind vindt dat we dit soort dingen moeten verzwijgen. Maar dat vind ik helemaal niet. Maar wát laat je zien? En vertel je erbij dat die jongens zich zo gedragen omdat jij daar staat te draaien? Toen wij in Zuilen zaten, werd ik door de wijkagent ontboden. Hij gaf me op mijn donder omdat we van die jongens lieten zien, die op scooters reden en met drugs bezig waren. Die agent ontkende dat die jongeren overlast veroorzaakten, maar wij zaten in de wijk en zagen het zelf. Uiteindelijk gaf de wijkagent toe het wel waar was. Ik vind dus niet dat je dingen onder het tapijt moet vegen, maar je moet wel een eerlijk beeld geven.’

‘Dat past in de traditie van bijvoorbeeld Brandpunt. Dat is begonnen in 1962 als een soort amusementsmagazine. Later heeft de redactie onder leiding van Richard Schoonhoven besloten om serieuze journalistiek te willen bedrijven. Ze werden harder, kritischer, ging een eigen koers varen ook ten opzichte van de eigen denominatie. Dat leidde ook wel tot conflicten met de leiding, maar uiteindelijk koos de KRO toch altijd voor de kant van de journalisten.’

Boodschap
Hoewel die band dus vrij goed was, vond Verlind toen hij directeur werd de KRO te weinig samenhang vertonen. ‘De KRO kwam uit een periode waarin geprobeerd werd alle vleugels tevreden te houden. Dat leidde ertoe dat de omroep erg dreef op z’n professionaliteit, de teams waren eigenlijk afzonderlijke bedrijfjes geworden. Er was geen collectieve trots. Die was er niet, doordat de katholieke kerk polariserend had gewerkt en bijna niemand daar nog mee verbonden wilde worden. Dat betekende niet, dat ze niks meer met het katholieke erfgoed hadden. Als je kerk buiten beschouwing liet, was er grote maatschappelijke betrokkenheid vanuit dat katholieke culturele erfgoed, de boodschap. Ik dacht: als het lukt dat weer zichtbaar te maken, hebben we een veel krachtiger bedrijf. Dat is gelukt. Dat is overigens niet zozeer een verdienste van mij persoonlijk, maar van het bedrijf. De toenmalige voorzitter, Frans Slangen, creëerde een veld waarin we risico’s durfden te nemen. Je mocht fouten maken, hij steunde de journalisten onvoorwaardelijk. Zo ontstond er grote cohesie en solidariteit, de KRO op z’n best.’

‘Voor omroepen die hun eigen koers varen en zich losmaken uit die algemene identiteit die tegenwoordig rond de publieke omroep hangt, liggen er nu enorme kansen. Ze kunnen een belangrijke rol in de maatschappij spelen. Ik begrijp niet dat dit niet gebeurt, mijn vingers jeuken.’


Een schitterende slagenkuil

Het boek ‘Een schitterende slangenkuil’ is vanaf vandaag te koop bij AKO, Bol, Bookspot, Bruna en Libris.

Auteur: Ton Verlind
Uitgever: Tens Media BV
Aantal pagina’s: 397
ISBN: 9789082873894


Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*